Bij een dubbele armbreuk is zowel het spaakbeen als de ellepijp aangedaan. Vaak is de breuk verschoven waardoor u na de val een andere stand van de onderarm had. Deze breuk moeten ze zetten oftewel reponeren. Dit gebeurt onder verdoving en door middel van tractie (trekken aan de vingers of hand). Hiervoor wordt een speciaal apparaat gebruikt op de gipskamer. Bij kinderen wordt dit tijdens een narcose op de operatiekamer gedaan.
Daarna krijgt u een gipsspalk en wordt er een controlefoto gemaakt om te kijken of het zetten, de repositie gelukt is. Aan de hand van de foto wordt dan bepaald wanneer u terug komt op de gipskamer en hoe lang er met gips wordt behandeld. Voor een dubbele armbreuk wordt een bovenarmgips aangelegd omdat het draaien vanuit de elleboog ook stil moet worden gezet, zodat de breuk niet kan verplaatsen. Er kan meteen of in een later stadium toch gekozen worden om te opereren wanneer de breuk toch verplaatst of instabiel is. Dit bepaalt de behandelend arts, in samenspraak met de patiënt.